Ik wijk voor niemand
introcreditsstillsperslinkspreviewbestellen
Sporen van Erasmus

Sporen van Erasmus
Aflevering 2: Italië

Ik wijk voor niemand
Concedo nulli

In 1506 komt een droom van Erasmus tot leven, een reis naar Italië, waar het hart van de Roomse kerk zich bevindt en de wieg van het humanisme staat. Nooit heeft hij er geld voor gehad en nu doet zich eindelijk de gelegenheid voor: hij wordt gevraagd een aantal studenten te begeleiden op een tocht langs Italiaanse universiteiten. Erasmus is een fervent reiziger, maar een nog gepassioneerder schrijver en de tijd die hij te paard doorbrengt laat hij niet verloren gaan. Zelfs in het zadel gezeten vertrouwt hij zijn ideeën aan het papier toe en schrijft ze dan 's avonds in de herberg in het net over.
Het Alpenlandschap is hem klaarblijkelijk een grote bron van inspiratie. Op de heenweg schrijft hij een van zijn beste gedichten, het Alpen- of ruitergedicht. Het is een bezinning op de ouderdom, op zijn leven tot dan toe, hij loopt tegen de veertig. Op de terugreis door de Alpen concipieert hij het werk dat zijn roem voor eeuwig zal vestigen De Lof der Zotheid.

Hij komt in veel steden: Turijn, waar hij eindelijk zijn doctorstitel in de theologie haalt; via Milaan en Pavia, waar hij zich ergert aan de verspilling in de geheel in wit marmer opgetrokken kerk van het kartuizerklooster, reist hij naar Bologna, dat hij zeer snel ontvlucht wegens een op handen zijnde oorlog; Florence, waar hij zich aan vertaalwerk wijdt en opnieuw Bologna, waar hij paus Julius II als oorlogsoverwinnaar triomfantelijk ziet binnentrekken. In oktober 1507 vertrekt hij naar Venetië, waar hij logeert bij de drukker Aldus Manutius en waar hij ononderbroken werkt aan een nieuwe en uitgebreidere uitgave van zijn adagia. Eind 1508 is hij te vinden in Padua, waar hij een nieuwe leerling Alexander Stuart aanneemt, die hem bij zijn vertrek uit Italië een zegelring met zijn lijfspreuk concedo nulli ten geschenke zal geven. Via Ferrara en Siena belandt hij in Rome, waar hij de rest van zijn verblijf in Italië zal doorbrengen. In juli 1509 verlaat hij Italië, in Engeland is Henry VIII aan de macht gekomen en Erasmus verwacht daar een goede positie te kunnen verwerven en eindelijk van zijn financiële zorgen verlost te zijn. Zijn gevoelens over Italië zijn zeer dubbelhartig, Later zal hij ooit verzuchten: ik heb meer kennis naar Italië gebracht dan er vandaan gehaald, maar evengoed schrijft hij Had ik me niet brutaal losgescheurd van Rome, dan had ik later die stad nooit meer kunnen verlaten. Ik heb me losgerukt om niet te worden betoverd.

In het Alpengedicht kondigt hij al aan dat hij de rest van zijn leven nog uitsluitend aan Christus wil wijden. Al in zijn in 1504 verschenen Enchiridion ofwel Het handboek van een christensoldaat heeft Erasmus de essentie van zijn filosofie van Christus uiteengezet. Zijn filosofie is een levenswijze, niet gebaseerd op de regels van de kerk, maar op de oorspronkelijke bronnen, de heilige schrift en naar het voorbeeld van Christus zelf, een levenswijze vol zelfovergave, nederigheid, hulpvaardigheid en barmhartigheid. Een godsdienst van de geest en belangrijker nog van de vrijheid: Wat gedwongen is, kan niet oprecht zijn en alleen wat vrijwillig is, is Christus aangenaam.

Maar hoe in Italië de representanten van Christus op aarde zich gedragen is voor hem hemeltergend. Erasmus maakt kennis met een verloederd en gedegenereerd christendom, waarin praal, corruptie, bijgeloof en hebzucht de dienst uitmaken. De felle uitvallen in de Lof der Zotheid tegen de kerk, de theologen en de geestelijkheid hebben ongetwijfeld mede zijn Italiaanse ervaringen als bron. Maar Erasmus wil het niet laten bij het uitoefenen van kritiek. Tegenover deze 'valse godsdienst' zet hij het 'ware christendom', dat hij via zijn geschriften probeert uit te dragen.

Een oppervlakkige blik op zijn bezigheden in Italië zouden de indruk kunnen wekken dat hij zich daar meer met wereldse dan met geestelijke zaken heeft bezighouden: het vervolmaken van zijn Grieks en het opnieuw uitbrengen van een uitgebreide versie van zijn adagia. De in 1500 voor het eerst gepubliceerde adagia zijn een verzameling gezegden en spreekwoorden uit de klassieke oudheid, door Erasmus verzameld en toegelicht. Gedurende zijn hele leven zal hij aan de verzameling blijven werken en ze steeds opnieuw uitbrengen. Zijn er in de eerste uitgave ruim 800 opgenomen, aan het eind van zijn leven zijn ze uitgegroeid tot een verzameling van meer dan 4000 uitspraken. Met de adagia heeft Erasmus allereerst de klassieke oudheid doen herleven en populair gemaakt, zelfs wij plukken er waarschijnlijk nog de vruchten van want als Erasmus ze niet op die manier had uitgegeven zouden wij veel uitdrukkingen en gezegdes niet meer gebruiken. Maar in die adagia heeft Erasmus tegelijkertijd de erfenis van de klassieke oudheid in het christendom, zoals hij dat zag, geïntegreerd.

Hoeveel kritiek Erasmus ook op de kerk moge hebben, hij blijft haar trouw: leven noch dood kunnen mij scheiden van de kerk en dat zal hem uiteindelijk in hevig conflict brengen met een andere criticus van de kerk: Luther. Wat hun visie op de kerk betreft lopen hun meningen niet zozeer uiteen en beiden zijn ze bereid hun leven te wijden aan de hervorming ervan. Het conflict, dat zich steeds heviger tussen beide ontwikkelt heeft veel meer te maken met een verschil in karakter. Erasmus is niet tegen Luther als hervormer, maar wel tegen Luther als fanatiek dogmaticus.
Erasmus wil geen strijd, geen conflict, geen oproer, hij wil bemiddelen, hij wil niet voor of tegen Luther kiezen, voor of tegen de katholieke kerk, de eenheid van het christendom gaat hem boven alles. Hij vreest dat de fanatieke handelwijze van Luther tot grote onlusten zal leiden en dat daarmee ook elke wetenschappelijke en kerkelijke vernieuwing van de baan is.

Ze hebben elkaar nooit ontmoet, elkaar slechts via brieven voorzichtig gepolst, tot Erasmus, die voortdurend door beide kampen onder druk werd gezet om partij te kiezen, uiteindelijk via het geschrift Over de vrije wil rechtstreeks de inhoudelijke discussie met Luther aangaat. Luther reageert met een tegenpamflet Over de slaafse wil, waarin hij Erasmus min of meer tot heiden verklaart. Gelooft Erasmus in het vermogen van de mensen om te kiezen vóór God en tegen de duivel, volgens Luther is de mens een slaaf van de duivel en kan hij niet uit zichzelf kiezen voor God. Het bevestigt voor Erasmus wat hij in 1519 al schreef Luther is mij volkomen vreemd. Wat Erasmus het meeste vreest, gebeurt. Er komt een scheuring in de kerk, de eenheid van het christendom is voorbij.

Hoe succesvol Erasmus als schrijver en geleerde ook is, hij is te weinig strateeg om de macht die hij daarmee heeft ook in de praktijk in te zetten voor de door hem beleden idealen. Als de Nederlandse paus Hadrianus VI hem in 1522 / 1523 verzoekt naar Rome te komen, omdat hij donders goed zag wat de invloed van Erasmus zou kunnen zijn bij het instandhouden van de eenheid in de kerk, slaat Erasmus dat aanbod beleefd af. En stel dat Erasmus, als hij in 1509 vlak voor zijn vertrek uit Italië te gast is bij kardinaal Grimani, op diens verzoek zich bij hem in Rome te vestigen was ingegaan, dan is de kans groot dat in de annalen van de kerk een heel andere geschiedenis geschreven zou zijn.

Erasmus' relatie tot de kerk, zijn filosofie van het christendom, zijn conflict met Luther, gekoppeld aan zijn reislust en zijn adagia zijn de ingrediënten van deze tweede aflevering. Aan het woord komt de Italiaanse Erasmus-onderzoeker Silvana Seidel-Menchi, werkzaam aan de universiteit van Trente en Florence. Zij publiceerde onder andere een veelgeprezen boek over Erasmus in Italië en vertaalde en annoteerde een selectie uit zijn adagia.

Het adagium dat de belangrijkste inspiratie levert voor deze aflevering is de werken van Hercules, waaraan Erasmus twee betekenissen toekent. Het is iets groots en omvangrijks, waarvoor de kracht van iemand als Hercules nodig is, maar het kan ook werk zijn dat anderen groot voordeel brengt, maar dat voor degene die het uitvoert weinig oplevert, behalve een beetje roem en een heleboel nijd. Beide betekenissen zijn van toepassing op het schrijven van de adagia, zoals Erasmus zelf in zijn toelichting erbij uitlegt. Maar ook zijn strijd voor een waar christendom tegen een valse godsdienst is niet alleen zijn levenswerk maar is groots in zijn idealen en brengt hem aardse roem en de onvermijdelijk daarbijhorende nijd.