Sporen van Erasmus
Aflevering 4: België
Waar het goed is, daar is mijn vaderland
Ubi bene, ibi patria
...Erasmus wordt terecht gezien als de grote - en misschien wel de laatste - personificatie van Europese integriteit. Hij reisde door heel Europa, richtte zich tot heel Europa, ging gebukt onder de problemen van heel Europa, werd door heel Europa geëerd en om raad en hulp gevraagd. Het naderende conflict in Europa drukte zwaarder op hem dan op de meeste van zijn tijdgenoten. Oog in oog met dit conflict probeerde hij - zonder succes - de eenheid van de Europese geest, het Europese bewustzijn en de Europese traditie te behouden en te redden... Met deze woorden steekt Vaclav Havel de loftrompet over Erasmus in een dankwoord, nadat hem in 1986 de Erasmus-prijs is toegekend.
De eerste Europeaan is Erasmus wel genoemd, zelf verlangt hij een wereldburger te zijn. Voor Erasmus is het gemeenschappelijke belangrijker dan het onderscheidende, de Europese dimensie belangrijker dan de nationale, het algemeen menselijke moet zwaarder tellen dan vaderlandse sentimenten. Europa als een zedelijke idee, als een volkomen on-egoïstische en geestelijke eisch , zo omschrijft Zweig in zijn in 1934 verschenen biografie Erasmus' concept van Europa: Het humanisme heeft ervoor gezorgd dat Europa voor de eerste keer zijn betekenis en zijn missie aan het geestelijke ontleent, het wil een westerse beschaving creëren, die de hele wereld tot voorbeeld kan zijn en datzelfde Europa heeft Erasmus tot vaandeldrager gekozen. Een vaandeldrager die geliefd was bij de groten en machtigen der aarde gaat Zweig verder: ....Keizers en koningen, prinsen en hertogen, ministers en geleerden, pausen en prelaten, wedijveren in onderdanigheid om Erasmus gunst: Keizer Karel, heer van beide werelden, biedt hem een plaats aan in zijn raad, Hendrik VIII wil hem naar Engeland, Ferdinand van Oostenrijk naar Weenen, Frans I naar Parijs halen.....
Maar Erasmus stelt prijs op zijn morele onafhankelijkheid, de politiek is voor hem ondergeschikt aan de moraal. Hij is bereid in dienst te treden als politiek adviseur van Karel V aan het hof van Brussel, voor wie hij De onderwijzing van een christelijke vorst schrijft en aan wie hij later zijn Klacht van de vrede zal opdragen. Maar hij wenst tegelijkertijd afstand tot hem te bewaren en vestigt zich in Leuven en niet in Brussel. Hij is evenmin bereid zijn broodheren naar de mond te praten, hij vleide geen groten der wereld...... heet het in een van zijn vele biografieën. Huizinga ziet Erasmus als politiek naïef, als een volkomen onpolitische geest. Hij stond te zeer buiten de praktische werkelijkheid, en dacht te naïef over de verbeterbaarheid der mensen, om de moeilijkheden en noodzakelijkheden van het staatsbestel te kunnen beseffen.
De vraag is of Huizinga gelijk heeft. Veel anderen hebben juist betoogd dat Erasmus buitengewoon goed op de hoogte is van de politieke wederwaardigheden van zijn tijd. Hij heeft een scherp oog voor maatschappelijke misstanden, waarmee hij op zijn vele reizen geconfronteerd wordt en hij spuit regelmatig politieke meningen, die voor zijn tijd opvallend progressief zijn en waarvan er veel pas in de twintigste eeuw gerealiseerd zullen worden: onderwijs voor iedereen, sterk progressieve belastingen, verzorgingsinstellingen voor hulpbehoevenden, een felle gekantheid tegen het kolonialisme: Kolonisatie is niets anders dan diefstal onder het mom het christendom te verspreiden...
Zweig voelt het dilemma van Erasmus veel beter aan en schrijft niet voor niets in 1934 een boek over Erasmus. Hij voorvoelt dat Europa een grote tragedie te wachten staat en weet dat hij, al ziet hij nog zo goed wat er gaande is, volstrekt machteloos is. ...het is altijd degene, die het lot tot verliezer bestempelt, die mij aantrekt, in mijn biografieën de figuur die niet in de realiteit succes heeft, maar die in morele zin gelijk krijgt... schrijft Zweig in De wereld van gisteren en daarmee raakt hij aan de kern van de verhouding van Erasmus tot de politiek. Ook Erasmus was zich ten volle bewust van de politieke drama's van zijn tijd, de op handen zijnde scheuring binnen de kerk, een kerk die volop met de politiek verweven was. Maar hij is er niet op uit zelf politieke macht te vergaren, dat past niet bij hem, hij mist de hardheid die daarvoor nodig is, het zou indruisen tegen zijn zachtmoedige karakter, dat harmonie boven conflicten verkiest Hij zet zich in met de talenten, waarmee hij begiftigd is. Met grote welsprekendheid in woord en geschrift draagt hij zijn ideeën op aan de machthebbers van zijn tijd. En misschien wel juist, omdat die er weinig of niets mee doen, zorgt Erasmus er als geen ander voor dat zijn geschriften door zoveel mogelijk andere mensen gelezen kunnen worden. Erasmus gelooft in de macht van het woord.
Woorden die met stijl en elegantie gepresenteerd moeten worden om des te effectvoller te kunnen zijn. ...Hij is gevoelig voor de magie van woorden...citaten zijn bij hem nooit een voorwendsel of een bladvulling, maar een welbewuste keuze om het betoog te verduidelijken en te versterken. Zijn proza is sierlijk en welluidend. Hij jongleert met assonanties en alliteraties en maakt gebruik van de herhaling van eenzelfde klank ..Hij bereikt onverwachte effecten met het opeenhopen of tegenover elkaar stellen van woorden, het gebruik van verkleinwoorden, een evenwichtige opbouw van volzinnen en met zinnen die elkaar aanvullen, aldus zijn biograaf Halkin over Erasmus' literaire stijl. Maar het gaat Erasmus toch eerst en vooral om de inhoud. In zijn in 1528 gepubliceerde Dialogus Ciceronianus zegt Bulephorus, die als Erasmus' alter ego gezien kan worden: laten we eerst zorgdragen voor wat we willen zeggen en dan pas over hoe we het gaan zeggen, laten we de woorden laten passen bij de zaak, niet andersom en laten we als we spreken nooit uit het zicht verliezen wat passend is voor het onderwerp. Een redevoering komt alleen maar tot leven als zij ontstaat uit het hart, niet als ze stroomt van de lippen... Je innerlijk, je drijfveren verbergen is oneerlijk, zoals een portret dat iemand voorstelt niet zoals hij is, maar zoals hij zou willen zijn, volkomen belachelijk is.
Deze vierde aflevering zal de verhouding van Erasmus tot de politiek, zijn kosmopolitisme, dat weinig opheeft met nationale identiteiten, en zì&jgrave;n begrip van Europese eenheid, een res publica van letteren en christendom, belichten. De letteren, de bonae litterae, zoals ze bij Erasmus genoemd worden hadden in zijn tijd een veel bredere betekenis dan ons huidige begrip letteren, zij omvatten de hele menselijke cultuur, met al haar esthetische, ethische, intellectuele en morele waarden. De aanknopingspunten met het heden liggen voor het oprapen, het spanningsveld tussen Europese eenheid en nationale identiteit en een om zich heen grijpend nationalisme, is een van de grote en moeilijke vraagstukken van onze tijd. Over het gebrek aan morele zeggingskracht van politici en het uiterlijk vertoon van de politieke macht staan de kranten dagelijks vol. Het Europa, waaraan gewerkt wordt, is een economisch Europa met de Euro als lichtend symbool. Van een Europa, waarin menselijke waarden en culturele aspecten de bindende factoren zijn, is vooralsnog geen sprake.
Dat België en met name Brussel, het vleesgeworden politieke en economische Europa, de locaties voor deze aflevering levert zal geen verbazing wekken. België vormde samen met Nederland en een deel van Noord-Frankrijk in Erasmus' tijd de Nederlanden. Maar ook Frankrijk, waar Erasmus sinds zijn slechte ervaringen op het Collège Montaigu nooit meer echt heeft gewoond, levert in de keuze van de personen, die aan het woord komen, een sterke bijdrage aan deze aflevering. Het zijn de landen waar hij de meeste tijd doorbrengt in de jaren dat zijn roem en succes een hoogtepunt bereiken tussen zijn veertigste en vijftigste levensjaar.