recensie
Auschwitz Bulletin
Bertje Leuw
"Wij proberen uit te vinden wie we zijn", zegt een van de acht 'kinderen' die in de documentaire geportretteerd worden. "Je weet de basis niet van je eigen leven omdat geen mens wist wie je was. Er is een honger om wat te weten."
Aan het woord is Chaja Verveer, een van de groep van tweeënvijftig Joodse kinderen die, tussen de twee en tien jaar oud -de gemiddelde leeftijd was ruim vier jaar-, in hun eentje opgepakt waren op hun onderduikadres. Om onduidelijke redenen werden de kinderen bij elkaar gehouden in het Vondelingenhuis in Westerbork, waarna ze met het laatste transport uit Westerbork, op 13 september 1944, als groep doorgestuurd werden naar Bergen-Belsen en later naar Theresiënstadt.
Ze stonden op een lijst als Unbekanntes Maedchen of Unbekannter Junge. Hun voornamen stonden op die lijst en soms een achternaam, meestal hun onderduiknamen, een geboortedatum en vooral veel vraagtekens. Op één na overleefden deze kinderen de kampen.
Bij een bezoek aan het Nederlands Paviljoen in Auschwitz trof de journalist Max Arian het verhaal aan over de Gruppe Unbekannte Kinder, zoals ze in de kampadministratie vermeld stonden. Het verhaal schokte hem en hij ging op onderzoek uit. Bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, toen nog RIOD, vond hij de lijst met namen. Het was zijn idee om het verhaal van deze kinderen te verfilmen.
De mensen die in de film aan het woord zijn geven met elkaar een heel bijzonder inzicht in hoe het is als je het begin van je eigen leven niet kent. Als er geen getuigen zijn, later, om je te laten begrijpen wat je hebt meegemaakt. Hoe het is om met een gat in je geschiedenis te leven.
Nu, ruim vijftig jaar later, neemt voor een aantal van hen de behoefte toe om te weten hoe ze er doorheen zijn gekomen. Hoe leefde een kind van 3, 4 jaar alleen in Theresiënstadt, vraagt Hans Reens zich af.
Elly Montezinos vertelt haar reactie op het zien van haar naam op de lijst. "Zie je wel...er is een heleboel gebeurd. Niemand heeft me ooit iets willen vertellen. Maar hier heb ik het bewijs. Ik ben op transport geweest, in 1944!"
Aan alle acht geportretteerden wordt aan het begin van de film gevraagd de naam van hun ouders te noemen. Ouders die vrijwel geen van hen zich kan herinneren, omdat zij te jong waren bij het afscheid. Alleen al het kijken daarnaar ontroert en maakt de ontreddering van de vertellers in het vervolg van hun verhaal voelbaar, misschien juist omdat zij het allemaal zo rustig en zakelijk proberen te vertellen. De meeste van hen zullen hun ouders niet meer terug zien.
Er wordt gevraagd naar wat zij zich herinneren van het onderduiken, het opgepakt worden, de transporten, het verblijf in de kampen en hoe het na de oorlog verder ging.
Het vertellen gaat moeizaam en niet alleen door gebrek aan kennis. "Ik heb altijd geprobeerd naar die geschiedenis als naar een film te kijken, als zelfbescherming, om hard te blijven. Ik kan er dan mee omgaan", zegt Hans van den Broeke,als hij volschiet bij het vertellen. We zien hem aan het einde van de documentaire in Bergen-Belsen rustig luisteren naar de uitleg van iemand, waarschijnlijk een conservator van het concentratiekamp-museum, over het leven van de kinderen in dat kamp. Hij kijkt weer naar die film, dacht ik, en ik begreep heel goed waarom. "De kinderen", vertelde de conservator, "moesten vanaf drie jaar op appèl staan, ongeacht de lengte van het appèl en wat voor weer het was. Dus ook als het drie uur duurde en het sneeuwde bij acht graden onder nul."
Een enkeling herinnert zich hoe hij opgepakt is. Carla van West, geboren in 1936, vertelt dat zij op haar onderduikadres in de gang stond, naar beneden keek en grote zwarte laarzen zag. Ze had nog nooit laarzen gezien maar vluchtte in paniek het huis uit, naar de buurvrouw die haar een schuilplaats wees in een hok achter de trap. Maar ze was bang voor het donker en verstopte zich achter buurvrouws brede rug. Aan haar haren werd ze tevoorschijn getrokken en meegenomen. Zij herinnert zich een treinreis naar een van de kampen en hoe de trein plotseling stopte en iedereen er halsoverkop uit moest en wegrende. Zij rende achter iedereen aan. Niemand die haar bij de hand nam. Sarina van Dam-Hekster herinnert zich haar zesde verjaardag in Theresiënstadt, zonder nog te weten hoe zij daar gekomen is. Zij herinnert zich een klaslokaal en slingers, "maar het kan ook verbeelding zijn". Zij heeft ook een vage notie over de appèls: "Het was koud. We waren misschien niet zo warm gekleed. En op appèl staan was geen feestje." Zij heeft het gevoel dat de meeste van haar herinneringen achter een ijzeren wand zitten. We zien haar bij het NIOD zoeken in archiefmateriaal. Zij zoekt naar de reden waarom de kinderen niet naar Auschwitz doorgestuurd werden. Ze wil het weten en tegelijkertijd is zij bang. Bang om herinneringen boven water te halen. Bang dat de ijzeren wand het begeeft en zij overspoeld wordt.
In de zomer van '45 keerden de kinderen naar Nederland terug. Zij moesten geïdentificeerd worden en ondergebracht. De enkele ouders die het overleefd had den zochten hun kinderen. Dat was niet eenvoudig omdat de kinderen in de meeste gevallen met hun schuilnaam op de lijst stonden en bij het begin van de onderduik te klein waren om hun eigen naam te kennen. Benjamin Aandagt vertelt hoe er met zijn foto geleurd werd om maar iemand te vinden die hem zou herkennen. In beeld verschijnt de foto van een lief klein jongetje van een jaar of vier. Familie was er niet. Uiteindelijk werd er een besluit genomen wie hij was. Op de vraag of hij twijfelt aan de identiteit die men hem toedacht zegt hij, zijn woorden wegend: "Het zou kunnen...; het had allemaal anders gelopen kunnen zijn...; als misschien iemand met meer inzet naar familie had gezocht..., zonder me uit te spreken over hoe het nu gegaan is."
Chaja vertelt dat zij niet meer sprak toen zij, als ruim vierjarige, terugkwam. Elly Montezinos, kwam bij een pleegmoeder terecht, in een huis tegenover de school waar ze naar toeging. "Mijn pleegmoeder kon zo de klas inkijken. In het speelkwartier stond ik alleen maar naar haar te zwaaien. Spelen deed ik niet." Haar pleegmoeder had haar graag gehouden maar Elly moest een Joodse opvoeding krijgen en ging naar de Berg Stichting, een Joods kinderhuis. "Ik voelde me net een pakketje", zegt ze. In de Berg Stichting was ze eenzaam. "Ik zat uren alleen in de boomgaard. En je dan maar afvragen: waarom ben ik er wel en mijn ouders niet. Je bent als kind niet blij dat je hebt overleefd."
Hans Reens en Carla van West vertellen hoe zij na de oorlog waren.
Agressief, ontoegankelijk, kleine wilde beesten die getemd moesten worden. Hans Reens heeft het over stelen, vooral van voedsel. Hij had na de oorlog veel pleeggezinnen. Adoptie mislukte. "Liefde heb ik nooit ontvangen, maar dat kán ook niet." " Misschien", zegt hij voorzichtig, "kan ik niet de liefde voor mijn dochters opbrengen die kinderen met biologische ouders wel hebben."
"Je kent de wereld niet maar je kent ook jezelf niet", zegt Elly. "Je bent met recht bezig om jezelf compleet te maken..."
Aan het einde van de documentaire zien we de ontmoeting, een innige omhelzing, van Chaja met een voormalige verzorgster uit het kinderhuis in Westerbork, ook een Joodse gevangene. Chaja wil wanhopig graag iets over zichzelf te weten komen. Of ze al sprak bij voorbeeld, omdat ze dat na de oorlog niet meer leek te kunnen. Je ziet de ander zwoegen om zich nog iets specifieks te herinneren, maar er komt niet veel. Toch hoor je Chaja zeggen: "Het is fantastisch om eindelijk tegen iemand 'dank je' te kunnen zeggen voor wat ze voor je gedaan hebben."
Dat is, denk ik, ook een manier van 'compleet maken' van een kindertijd: het gevoel dat er, hoe gemankeerd ook, voor je gezorgd is.
Onbekende kinderen. Onbekende geschiedenis.
'Omdat ze nog zo jong waren en zelf niet konden navertellen wat zij hadden meegemaakt, besteedde niemand nadien aandacht aan hun ervaringen', schrijft producent Flip Nagler over de documentaire.
Gelukkig is dat nu wel gebeurd, in een prachtig opgebouwd verhaal dat door de montage en de muziek zowel een geheel is geworden als een reeks van individuele portretten.